vrijdag 1 september 2017

De schoonheid als harnas


Een boek van Adriaan van Dis uitlezen is nooit een straf. Zijn laatste boek, In het buitengebied, is daar geen uitzondering op, hoewel hij het naar eigen zeggen schreef als tussendoortje, terwijl hij eigenlijk aan een ander boek werkte. Op het omslag is te lezen dat we hier te maken hebben met 'een geharnaste roman over alleen zijn', de 'verwerking van een depressie' en een 'obsessief verlangen naar de dood'. In interviews heeft Van Dis er geen doekjes om gewonden dat grote delen van het boek autobiografisch zijn. Zijn eenzaamheid, depressie en doodsverlangen zijn echt, maar de manier waarop Van Dis dit 'echt' met fictie heeft vermengd is tegelijk ook precies waar het wringt in deze roman. Om de crisis van de ik-figuur (een schrijver die nogal wat gelijkenis vertoont met Van Dis) voelbaar te maken worden meerdere personages ten tonele gevoerd. Een daarvan is Akiko, een Japanse robot-bruid die sterk herinneringen oproept aan de robot in Gerrit Krols Man achter het raam. Akiko heeft 'begrijpende amandelogen, maar geen sjoege' en is ontworpen 'om het verschil op te heffen tussen een robot en het voortreffelijkst denkbare menselijk wezen'. Akiko moet iets van de eenzaamheid voelbaar maken die de schrijver ervaart nadat hij in een afgelegen vallei is gaan wonen, ver weg van zijn vrienden. Behalve Akiko is er Ronnie, een vijftienjarige jongen die opgroeit in een disfunctioneel gezin en snakt naar 'normaal' contact met de oudere ik-figuur. Er is Rivka, een hoogbejaarde ex-geliefde van de schrijver, die hem ooit in de liefde en het grote leven inwijdde en nu op het punt staat een einde te maken aan haar leven. En er is Victor, een magere asielzoeker uit een kazerne vlakbij. Victor vluchtte weg uit Afrika waar hij als kindsoldaat lijken moest helpen verbranden.
De liefdesrelatie met Akiko is vermoedelijk fictie (dat hoop ik althans voor Van Dis, gezien de afloop), de andere personages vertonen sterk autobiografische trekken. Maar hoe interessant al deze personages en hun individuele verhalen ook zijn, ze scheppen vooral afstand en verwarring. Geen ervan doet er echt toe voor de roman. Zeker, ze bevolken het leven van de ik-figuur, maar meer dan levende personen zijn het verpersoonlijkingen, levende allegorieën die zijn eenzaamheid, zijn depressie en zijn doodsverlangen moeten verbeelden. Je zou ook kunnen zeggen dat de eenzaamheid, depressie en doodsverlangen de échte hoofdpersonages zijn van het boek, maar uitgerekend dan komen de hoofdpersonages van het boek er bekaaid van af. En hoewel het autobiografische gehalte er eigenlijk niet toe zou moeten doen gaat die vermenging van feit en fictie tegenstaan, juist omdat van Dis zelf ook niet lijkt te weten wat relevant is voor zijn verhaal, of wat het verhaal nu eigenlijk is. Alles wat te persoonlijk is kapt hij af, wordt omfloerst, eindigt in een spel met woorden. Het is die ambivalentie die gaandeweg gaat storen. Je krijgt het gevoel dat de sympathieke Van Dis uiteindelijk meer verzwijgt dan vertelt. Dat hij de eenzaamheid, in plaats van die te benoemen, liever de keel smoort. Dat hij zijn doodsverlangen, liever dan die schaamtevrij onder ogen te zien, bedelft onder grappenmakerij. Van Dis schrijft mooie zinnen, en hoewel er binnen en buiten de kunst voorbeelden te over zijn van schoonheid die gebruikt wordt om leegte te verbergen lijkt hier het omgekeerde aan de hand te zijn: van Dis gebruikt schoonheid om een teveel te verbergen. De schrijver verbergt zijn kwetsbaarheid en gevoeligheid achter pathos en humor, een beetje als de geschminkte Canio-figuur uit Leoncavallo's opera I Pagliacci, waarin trouwens ook fictie en werkelijkheid op tragische wijze door elkaar lopen. Canio poedert zijn gezicht en maakt grappen om het het publiek naar de zin te maken.

'Zet je nood en tranen om in humor,
je pijn en tobben in grappige gezichten,' 

zo zingt hij zichzelf huilend toe. Van Dis lijkt beheerst te worden door de angst anderen, ons, te vervelen, te affronteren, de angst niet amusant te zijn. Het bestrijden van die angst zou misschien de volgende fase in zijn schrijversschap moeten zijn.

August Tholen