vrijdag 22 december 2017

De sneeuw van weleer



'Mais où sont les neiges d'antan?' (maar waar is de sneeuw van weleer?) is de refreinregel uit een van de bekendste gedichten van Francois Villon (1431-1463), Ballade des dames du temps jadis. Het gedicht gaat over het verstrijken van de tijd, het sterven van al diegenen die ons voorgingen. Terwijl Nederland de afgelopen week bedekt werd onder een dikke laag sneeuw was ik bedolven onder een dikke laag voorvaderen. Met dank aan het internet en de digitalisering van de gemeentelijke archieven. Zonder die archieven zou het verzamelen van genealogische gegevens me minstens maanden, waarschijnlijker nog jaren hebben gekost. En dan nog, dit genealogisch spitwerk is alleen geschikt voor mensen die lijden aan een journalisten- of detectivevirus. Het is fascinerend maar ook uitputtend werk. Gaandeweg begon ik me als een van die speurneuzen van Bellingcat te voelen. Naarmate het werk vorderde stelde ik me daarbij wel meer en meer de vraag: brengt al dat detectivewerk een van al die familieleden ook inderdaad dichterbij? Het is waar dat ik van ze ging dromen; al na een paar dagen begonnen midden in de nacht gemeentelijke registers voor mijn geestesoog op te doemen, geboorte- en doodsafkondigingen, huwelijksaktes en vage gestalten in zwart-wit. Maar hun gezichten ontbraken daarbij, de pregnante details. Eigenlijk, ontdekte ik, ben je als genealoog nauwelijks meer dan een verlengstuk van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Of minder nog, want de ambtenaar die de aktes destijds invulde heeft tenminste nog een van die voorouderlijke gezichten tegenover zich gezien. Hij heeft nog een paar knoestige handen gedrukt, felicitaties overhandigd of wellicht zelfs een traantje weggepinkt bij het noteren van alweer een overleden kind. De genealoog wordt gedreven door een boekhoudkundige behoefte aan ordening; de voorouders moeten kloppen. Hij ordent hun gebeente tot het in de juiste volgorde ligt en de correcte getallen opdoemen. Maar die botten vormen letterlijk en figuurlijk alleen maar het geraamte van het verhaal, terwijl de chroniqueur in mij op zoek was naar de verhalen zelf. De genealoog wil de botten, zou je kunnen zeggen, de chroniqueur het vlees. In hoeverre vertellen die aktes verhalen? Wat vertellen ze over al die levens, die van wieg tot graf en alles daartussenin begeleidt werden in het sierlijk handschrift van gemeentelijke ambtenaren die met even vaste hand berichtten over de heuglijke komst van een nieuwgeborene als over het ontijdige heengaan ervan? De kindersterfte was, zeker naar onze huidige maatstaven, afschuwelijk hoog. Goed, dat weten we, maar weten is één ding. Hoe moet het zijn geweest om aan den lijve te ervaren dat zoveel van je kinderen de volwassenheid niet haalden? Al die kinderen die negen maanden werden meegedragen, die liefderijk werden gezoogd, gevoed, gekust, naar school gebracht, in bed gestopt en voorgelezen, om dan alsnog te worden weggerukt uit de warme omhelzing van het gezin? Kúnnen we ons dat eigenlijk wel voorstellen? Misschien maakt dat genealogie voor de meesten van ons ook tot onbegonnen werk, omdat het een bijna bovenmenselijke verbeeldingskracht vergt om je voor te stellen hoe die voorvaderen elkaar hebben omarmd, hoe ze kolen en hout het huis binnendroegen, hoe ze bang waren voor hun god, hoe ze de koude vingertjes van hun kinderen hebben gekust, of hoe ze, als in het gedicht van Francois Villon, destijds de sneeuw hebben zien vallen, precies zoals wij nu.


August Tholen

maandag 13 november 2017

De vooruitgang als verdienmodel




Niet zo lang geleden was ik een week in het huis van vrienden. Ik zeg huis, zelf noemden zij het een 'smart home'. Ze hadden werkelijk alles op het gebied van moderne technologie: de platste flatscreentelevisie, een koelkast die zelf de boodschappen bijhoudt, een schoonmaakrobot, de laatste snufjes op het gebied van hi-fi, stemgestuurde deuren en ramen, computers om het licht te bedienen en je van informatie te voorzien over van alles en nog wat. En natuurlijk aansluiting op wifi, internet en alle sociale media binnen handbereik.
En toen viel de stroom uit. Wat waren we blij dat er een open haard was en een doos Scrabble in de kast. We hebben het nog nooit zo gezellig gehad. 

Dankzij het internet en de sociale media kunnen we nu allemaal deelnemen aan één en dezelfde gemeenschappelijke wereld. Alleen: een wereld waarin we allemaal leven is niet de echte. Het is een geconstrueerde, virtuele werkelijkheid. Het is een platform waar we even vertoeven, om daarna weer terug te keren naar de halfslaap van ons werk, onze schoolopdracht, onze geliefde, het drama van onze eenzaamheid. Is het daarbij niet ironisch dat het uitgerekend een aan autisme lijdende nerd is geweest die ons het sprookje verkocht van gemeenschappelijkheid, de illusie van wederzijdse belangstelling en van wereldwijd samen te kunnen zijn?

Er zijn, lijkt mij, twee menssoorten met wie we dringend moeten leren communiceren: onszelf en de ander. In plaats daarvan leren de grote technologiebedrijven ons te communiceren met apparaten, wall to wall artificial intelligence. De praatpaal is de laatste robotfunctie op dat gebied, een die alle andere apparaten in onze omgeving kan bedienen: de cv-installatie, de telefoon, het licht, muziek, alarm. Meer dan de helft van de Amerikanen schijnt al zo'n robotpraatpaal in huis te hebben geïnstalleerd en praat letterlijk tegen de muren. De verkopers van robotpraatpalen willen ons doen geloven dat dit vooruitgang is. Is dat zo? Miljoenen jaren lang werd onze evolutie aangestuurd door ons instinct, onze biologie. Daar is inmiddels de technologie bij gekomen, en wel op zo'n manier dat er geen weg terug meer mogelijk is. Bij die ontwikkeling zullen we ons moeten neerleggen. Maar is er ook iemand die die ontwikkeling aanstuurt, er een richting aan geeft? Weet iemand waar dit gaat eindigen, is er een doel dat we kunnen nastreven? Het lijkt er meer en meer op dat we onze ontwikkeling als communicerende, verbinding zoekende soort nu lukraak in handen hebben gelegd van megalomane technologiebedrijven wiens voornaamste doel het is om geld aan ons te verdienen. Bedrijven die alle vormen van menselijkheid en spiritualiteit vervangen door business-strategieën en voor wie vooruitgang gelijk staat aan verdienmodel. 

Eerlijk gezegd maak ik me steeds meer zorgen over dat woord, vooruitgang, en wat er precies onder verstaan wordt. Want als er zoiets bestaat als vooruitgang zou het ons dan geen zorgen moeten baren dat we onze evolutie louter laten aansturen door economische groeimodellen, en maar heel zelden door ideologische of door spirituele? Steeds meer maak ik me zorgen dat we helemaal geen andere plannen hébben met onze vooruitgang dan een verdienmodel.

August Tholen

donderdag 19 oktober 2017

Broeder, schrijf toch eens!



Bent u zo'n lezer die een boek aan zich voorbij laat gaan vanwege de kleurloze présence van een schrijver, zijn flaporen, zijn gevorderde leeftijd of zijn gehakkel tijdens een interview? Dat kunt u beter niet doen. Rinus Spruit - die ik hier net beschreven heb - schrijft namelijk prachtig. Zijn boeken zijn een ode aan het plattelandsleven, je zou Spruit de laatste tak aan een Gerbrand Bakkerachtige boom kunnen noemen, schrijvers die op ingetogen, poëtische wijze het buitenleven en de buitengebieden van Nederland bezingen. Rinus Spruit (1946) stamt uit een familie van Zeeuwse rietdekkers en begon op zijn 55ste met schrijven. In Broeder, schrijf toch eens! portretteert hij een man die in het huis van zijn overleden ouders gaat wonen en daar 'aan de deuren van het verleden rammelt'. De eenzaamheid in de Zeeuwse polder is verpletterend en de hoofdpersoon zinkt langzaam weg in het moeras van zijn herinneringen. Hij is pijnlijk eerlijk over de toestand waarin zijn leven verkeert:

'Ik heb mijn leven behoorlijk verkloot. Ik kon geen vrouw en geen werk vinden naar mijn zin. Ik liep weg waar ik had moeten blijven en bleef waar ik beter weg had kunnen gaan. Mijn eenvoudige hardwerkende vader zag het aan, begreep het niet en leed eronder. En ik lachte om zijn simpelheid. Hij is nu anderhalf jaar dood en hoe langer hij dood is hoe meer ik aan hem denk. Ik zou mijn leven over willen doen, al was het alleen maar voor mijn vader.'

Onder andere vanwege die onbarmhartige zelfkritiek (en het feit dat de hoofdpersoon dezelfde naam draagt als de schrijver) werpt Broeder, schrijf toch eens! de vraag op in hoeverre de werkelijkheid samenvalt met de romanwerkelijkheid. Het boek is een autobiografie, een dagboek haast, en tóch is het een roman. Vraag me niet hoe. De stilstand is bij tijden kolossaal. Een reden voor de hoofdpersoon om uit bed te komen is de vink die op de voederplank zit te wachten. Hij kijkt hoe de tarwe groeit op het veld voor het huis, hoe pasgevallen waterdruppels op de uienplanten glinsteren in de ochtendnevel. Hij telt de meeuwen op de akker voor het huis en heeft een goede dag gehad als hij een tros ballonnen heeft zien overdrijven. Ondertussen denkt hij na over de dingen die geweest zijn. Geen wonder dat het niets wordt tussen hem en de vrouwen. 

'Jij leeft achteruit! Jij leeft de verkeerde kant op!' zegt een vrouw tegen hem die hij via een contactadvertentie leert kennen. 

Toch zit de schoonheid van het boek hem precies in deze achteruitgaande beweging. De hoofdpersoon streeft dapper voorwaarts (zo blijft hij het maar proberen met de vrouwen) maar hij leeft achteruit. Dat veroorzaakt een geweldige impasse, een soort stilstand die de observatie en het zelfinzicht scherpt, maar die bij tijden ook haast ondraaglijk is. Je zou kunnen zeggen dat Spruit de ondraaglijkheid van de stilstand meesterlijk weet op te roepen. En met minimale middelen, want Spruit schrijft ingetogen recht door zee-zinnen. Het is literatuur zonder literatuur. In dit boek groeien de emoties zoals de uien op het veld groeien; rauw en onbeschut. Ze hebben niet de bedoeling te behagen maar wat zijn ze mooi, vooral als er pasgevallen waterdruppels op glinsteren in de ochtendnevel.

August Tholen

maandag 9 oktober 2017

Nobelprijs


Nadat de Nobelprijs voor Geneeskunde een week geleden naar drie onderzoekers ging die ontdekten dat je beter 's nachts kunt slapen dan overdag ging vandaag de Nobelprijs voor de Economie naar een Amerikaan die ontdekte dat consumenten weinig doordacht hun aanschaffen doen, iets wat iedere reclameman je kan vertellen. 
Misschien is het toch een probleempje van die Nobelprijs dat hij ieder jaar móet worden uitgereikt, terwijl er niet altijd Nobelwaardige kandidaten voorhanden zijn. Ik stel voor om het ding in zo'n geval met terugwerkende kracht uit te delen, in de literatuur aan Franz Kafka, James Joyce en Vladimir Nabokov die hem om onbegrijpelijke redenen nooit kregen, in de geneeskunde aan Hippocrates en Louis Pasteur, in de natuurkunde aan Christiaan Huygens en Isaac Newton. De Nobelprijs voor de vrede kunnen ze dan mooi in één moeite door van die ongure Henry Kissinger afnemen om hem aan de uitvinder van de televisie te geven. Waarom een vredesprijs aan de uitvinder van de televisie, hoor ik u vragen. Om dat te begrijpen hoef je alleen maar even te denken aan een televisieloze wereld waarin iedereen elke avond de straat opgaat.

August Tholen


woensdag 20 september 2017

Gijzelingsdrama



Het is een van de weinige rituelen die we in Nederland nog kennen; ons jaarlijkse nationale toneelstuk op de derde dinsdag van september, dat begint bij het Haagse paleis Noordeinde en eindigt in de Ridderzaal. Ieder jaar is het weer een merkwaardig gezicht, die middeleeuwse stoet van mensen in kleurige operettekostuums die met doodernstige gezichten door een modern stadsdecor trekt. De met goud bewerkte koetsjes, de met rozetten en kwastjes behangen paarden, de palfreniers, de gepoetste laarzen en blinkend opgerichte Pickelhauben lijken allemaal zó uit een Sissy-film te komen. Wat wél echt is: de rijen soldaten met dofzwarte automatische wapens die langs de hele route opgesteld staan. Dit jaar maakte de koning het tochtje naar de Ridderzaal in de glazen koets, omdat de gouden koets is gaan bladderen. De restauratie van de gouden koets zal door de koning zelf worden bekostigd, merkte de tv-commentator fijntjes op. Dat wil zeggen dat hij hem dan alsnog betaald met geld dat hij van ons krijgt, maar hij had dat geld natuurlijk ook kunnen verbrassen aan iets anders, zoals een betonnen aanlegsteiger voor zijn speedboot of gouden ski's voor het hele gezin.
Hoe je ook denkt over het toneelstuk dat Prinsjesdag heet, voor de organisatie ervan kun je niets dan respect hebben. De hele ceremonie verloopt onberispelijk, zo onberispelijk dat het oog onwillekeurig op zoek gaat naar onregelmatigheden. Je hoopt een uniformknoop te zien die is losgeraakt, een hoogwaardigheidsbekleder die over een losse steen struikelt, een paard dat een dampende vijg laat vallen, Maar niets van dat al. De uniformknopen zitten onberispelijk, de kasseien zitten muurvast in de grond en de paarden moeten vooraf op een hongerdieet zijn gezet of van een kurk voorzien. 
Het vijfentwintig minuten durende tochtje eindigt op het Binnenhof waar de koning in de Ridderzaal de nieuwsbrief van het kabinet mag voorlezen terwijl iedereen stijf van eerbied toeluistert alsof de nieuwe bergrede over hun hoofden wordt uitgestort. Zo zag ik oud-premier Balkenende met scheefhangend hoofd en getuite lippen de woorden van de koning indrinken als gods woord, maar hij is dan ook geoefend in het aanhoren van slaapverwekkende sermoenen. Zelf kan ik me niet herinneren ooit een hele troonrede te hebben uitgezeten, ergens in mijn leven heb ik een intolerantie opgedaan voor nietszeggende teksten en vlakke voorleeskunst, reden om die jaarlijkse troonrede maar het liefst stilzwijgend te negeren. En het is waarschijnlijk omdat ik nooit eerder een hele troonrede heb uitgezeten dat me nu voor het eerst een gevoel van medelijden bekroop met onze vorst. Daar zit dan een volwassen man, in de bloei van zijn leven, echtgenoot en vader van drie kinderen, die verplicht een lullig tekstje moet voorlezen dat door iemand anders geschreven is. Het doet nog het meest denken aan een gijzelingssituatie, waarbij de gegijzelde voor het oog van een camera gedwongen wordt een politieke verklaring voor te lezen, omringd door zijn gewapende gijzelnemers. De portee van de politieke boodschap ontgaat je verder compleet omdat je alleen maar kunt denken: die arme man, ik hoop dat zijn kinderen dit niet zullen zien.
Een reden om dit jaarlijkse absurdistische toneelstuk aan ons, het volk, op te voeren zou natuurlijk kunnen zijn dat er belangwekkend nieuws wereldkundig in wordt gemaakt. Had de troonrede van 2017 dan nieuwswaarde? 'We zien dat er in de wereld om ons heen veel aan de hand is', zo las de koning voor. 'Een baan hebben of werkloos zijn maakt een groot verschil in het leven van mensen' en 'in een open en internationaal georiënteerde samenleving als de onze is het buitenland altijd een invloedrijke factor'.
Ik denk dat ik maar weer terugga naar het stilzwijgend negeren.

August Tholen


vrijdag 8 september 2017

You be good, see you tomorrow. I love you.


De Correspondent publiceerde deze week een bijdrage van Tamar Stelling over Alex, de pratende en denkende papegaai die op 6 september 2017 precies tien jaar geleden stierf. Het dier was wereldvermaard vanwege zijn intelligentie en de kop van het rouwbericht in The Guardian luidde dan ook: 'Alex, a parrot who was smarter than the average US president', een kop die onder het huidig presidentschap toepasselijker is dan ooit. Alex (de naam is een acroniem van Avian Language EXperiment) kon sommen maken, vormen en kleuren herkennen en gesprekken voeren waarin hij blijk gaf gecompliceerde begrippen te kunnen hanteren als 'groot' en 'klein', 'hetzelfde' of 'anders'. Volgens zijn trainer Irene Pepperberg functioneerde Alex op het niveau van een vijf jaar oud kind. Alex is van grote wetenschappelijke waarde omdat tot kort geleden werd aangenomen dat alleen dieren met een groot brein zoals primaten complexe taal- en begripsproblemen kunnen hanteren.
Bewonderaar van dieren als ik ben wil ik toch een vraagteken zetten bij de intelligentie van Alex, of eigenlijk bij die van ons, mensen. Zeker, de cognitieve gaven van Alex waren opmerkelijk. Maar hebben alle dieren niet de intelligentie die bij ze hoort? Ik bedoel, wat heeft een in het wild levende papegaai of hyena of Noordzeegarnaal er aan om op een mens te lijken? Vergroot het de overlevingskansen van een wilde papegaai om gekleurde blokjes te herkennen of om tot acht te kunnen tellen? Nee. Dat werpt de vraag op: zijn we met 'intelligente' dieren als Alex niet aan het testen in hoeverre een dier op een mens wil lijken?
Een aanwijzing dat iets dergelijks aan de hand is lijkt me te zijn dat Alex zeer sterk op mensen gericht was, hij was 'enig vogel' en eiste alle aandacht. Het heeft er alle schijn van dat Alex probeerde zich te conformeren, uit alle macht en met al zijn intelligentie. Hij nam ons vocabulaire en onze begrippenwereld over in de hoop in de smaak te vallen met als onvermijdelijk gevolg dat hij bezig was zichzelf te 'ontvogelen'. Een goed voorbeeld van de begripsverwarring die daarbij over intelligentie kan ontstaan is het voorval, door Tamar Stelling aangehaald, waarbij Alex zichzelf in de spiegel bekeek en de vraag stelde welke kleur hij had. 
'Zo vroeg hij op een dag voor de spiegel: ‘What color?’ En hij leerde dat hij grijs was.'
Nee, Alex leerde niet dat zijn verenkleed grijs was, hij leerde dat wij het grijs noemen.
Alex stierf op zijn eenendertigste, wat opmerkelijk jong is voor een grijze roodstaart. Misschien had hij alles gezegd wat hij te zeggen had. Zijn allerlaatste woorden tegen Pepperberg waren: ‘You be good, see you tomorrow. I love you.’

August Tholen

vrijdag 1 september 2017

De schoonheid als harnas


Een boek van Adriaan van Dis uitlezen is nooit een straf. Zijn laatste boek, In het buitengebied, is daar geen uitzondering op, hoewel hij het naar eigen zeggen schreef als tussendoortje, terwijl hij eigenlijk aan een ander boek werkte. Op het omslag is te lezen dat we hier te maken hebben met 'een geharnaste roman over alleen zijn', de 'verwerking van een depressie' en een 'obsessief verlangen naar de dood'. In interviews heeft Van Dis er geen doekjes om gewonden dat grote delen van het boek autobiografisch zijn. Zijn eenzaamheid, depressie en doodsverlangen zijn echt, maar de manier waarop Van Dis dit 'echt' met fictie heeft vermengd is tegelijk ook precies waar het wringt in deze roman. Om de crisis van de ik-figuur (een schrijver die nogal wat gelijkenis vertoont met Van Dis) voelbaar te maken worden meerdere personages ten tonele gevoerd. Een daarvan is Akiko, een Japanse robot-bruid die sterk herinneringen oproept aan de robot in Gerrit Krols Man achter het raam. Akiko heeft 'begrijpende amandelogen, maar geen sjoege' en is ontworpen 'om het verschil op te heffen tussen een robot en het voortreffelijkst denkbare menselijk wezen'. Akiko moet iets van de eenzaamheid voelbaar maken die de schrijver ervaart nadat hij in een afgelegen vallei is gaan wonen, ver weg van zijn vrienden. Behalve Akiko is er Ronnie, een vijftienjarige jongen die opgroeit in een disfunctioneel gezin en snakt naar 'normaal' contact met de oudere ik-figuur. Er is Rivka, een hoogbejaarde ex-geliefde van de schrijver, die hem ooit in de liefde en het grote leven inwijdde en nu op het punt staat een einde te maken aan haar leven. En er is Victor, een magere asielzoeker uit een kazerne vlakbij. Victor vluchtte weg uit Afrika waar hij als kindsoldaat lijken moest helpen verbranden.
De liefdesrelatie met Akiko is vermoedelijk fictie (dat hoop ik althans voor Van Dis, gezien de afloop), de andere personages vertonen sterk autobiografische trekken. Maar hoe interessant al deze personages en hun individuele verhalen ook zijn, ze scheppen vooral afstand en verwarring. Geen ervan doet er echt toe voor de roman. Zeker, ze bevolken het leven van de ik-figuur, maar meer dan levende personen zijn het verpersoonlijkingen, levende allegorieën die zijn eenzaamheid, zijn depressie en zijn doodsverlangen moeten verbeelden. Je zou ook kunnen zeggen dat de eenzaamheid, depressie en doodsverlangen de échte hoofdpersonages zijn van het boek, maar uitgerekend dan komen de hoofdpersonages van het boek er bekaaid van af. En hoewel het autobiografische gehalte er eigenlijk niet toe zou moeten doen gaat die vermenging van feit en fictie tegenstaan, juist omdat van Dis zelf ook niet lijkt te weten wat relevant is voor zijn verhaal, of wat het verhaal nu eigenlijk is. Alles wat te persoonlijk is kapt hij af, wordt omfloerst, eindigt in een spel met woorden. Het is die ambivalentie die gaandeweg gaat storen. Je krijgt het gevoel dat de sympathieke Van Dis uiteindelijk meer verzwijgt dan vertelt. Dat hij de eenzaamheid, in plaats van die te benoemen, liever de keel smoort. Dat hij zijn doodsverlangen, liever dan die schaamtevrij onder ogen te zien, bedelft onder grappenmakerij. Van Dis schrijft mooie zinnen, en hoewel er binnen en buiten de kunst voorbeelden te over zijn van schoonheid die gebruikt wordt om leegte te verbergen lijkt hier het omgekeerde aan de hand te zijn: van Dis gebruikt schoonheid om een teveel te verbergen. De schrijver verbergt zijn kwetsbaarheid en gevoeligheid achter pathos en humor, een beetje als de geschminkte Canio-figuur uit Leoncavallo's opera I Pagliacci, waarin trouwens ook fictie en werkelijkheid op tragische wijze door elkaar lopen. Canio poedert zijn gezicht en maakt grappen om het het publiek naar de zin te maken.

'Zet je nood en tranen om in humor,
je pijn en tobben in grappige gezichten,' 

zo zingt hij zichzelf huilend toe. Van Dis lijkt beheerst te worden door de angst anderen, ons, te vervelen, te affronteren, de angst niet amusant te zijn. Het bestrijden van die angst zou misschien de volgende fase in zijn schrijversschap moeten zijn.

August Tholen


woensdag 23 augustus 2017

Moreel impeachment


Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad en nrc.next van 22 augustus 2017


Dat president Donald Trump behalve seksistisch, megalomaan, dictatoriaal en leugenachtig ook een racist is zal menigeen voetstoots aannemen. Maar blijkt het ook uit zijn reactie op Charlottesville? Zijn verwerping van het geweld door extreem-rechts kwam te laat, veel te laat, en zal menigeen veel te lauw in de oren geklonken hebben. Maar voor zover we de psyche van Trump hebben leren kennen moet het een revolutionaire gebeurtenis van de eerste orde zijn geweest. Trump corrigeerde zichzelf namelijk. Tot nu toe was zijn reactie iedere keer als hij zich vergaloppeerde die van een klassieke hit and run-bestuurder: gas bij geven en het volume van de radio wat harder zetten. Nu kwam hij terug op een eerdere overtuiging, iets wat hij nooit eerder gedaan had omdat zijn zelfingenomenheid en trots hem dat verbieden. Eenzelfde soort trots leek een groot deel van de hard core Trump-aanhang tot nu toe ervan te weerhouden om zich tegen Trump uit te spreken. Niets was genoeg om het vertrouwen van die aanhang te schaden, of het nu ging om de zakelijke malversaties, het nepotisme, het discrimineren van vrouwen, het in de hoek zetten van gehandicapten en transgenders, de vermeende samenzwering met de Russen of een dreigend impeachment; niets leek deze groep over te kunnen halen het vertrouwen in hun troetelkind op te zeggen. Dat ook zij zich nu uit willen spreken tegen Trump maakt Charlottesville tot een bijzonder moment. Of het in de toekomst nog werkelijk tot een impeachmentprocedure wegens hoogverraad zal komen is twijfelachtig, maar het lijkt er sterk op dat Amerika Charlottesville en Trumps reactie erop alvast hebben aangegrepen voor een moreel impeachment. 

August Tholen

zaterdag 12 augustus 2017

Het laatste oerbos in Europa



De natuur is van iedereen en van niemand in het bijzonder. Als je er even over nadenkt lijkt het dus logisch dat het beheer van die natuur in overheidshanden is en moet blijven. Wie anders dan de overheid kan een beleid ontwikkelen dat meerdere decennia omvat, kan continuïteit van de natuur garanderen en haar beschermen tegen kortetermijndenken en economisme? Maar wat als een overheid zelf geen beleid heeft of ten prooi valt aan winstoverwegingen? In Nederland trekt Staatsbosbeheer steeds vaker ondernemers aan om natuurgebieden aantrekkelijk te maken voor bezoekers. Minder dieren, meer horecagelegenheden en pretparken. Of, zoals een van de projectontwikkelaars letterlijk zei: 'Natuur is leuk maar je moet er wel koffie kunnen drinken'. Onder datzelfde motto is de Poolse regering begonnen met het kappen van het enig overgebleven oerbos van Europa. Het woud van Bialowieza beslaat een gebied ter grootte van de provincie Utrecht. Je vindt er eeuwenoude eiken, zeldzaam elzenmoerasbos en vooral een ongekende biodiversiteit. Het woud vormt het thuis van de laatste wisenten, van wolven, elanden en lynxen. In 1979 is het dan ook uitgeroepen tot werelderfgoed, maar de ultrarechtse Poolse regering heeft daar maling aan. Ze gaat het bos kappen en de grond uitbesteden aan projectontwikkelaars. Weg met de dieren, erin met de mensen. Ik zal eerlijk zijn: als ik zulk nieuws lees denk ik dat het maar goed is dat ik geen toverstokje heb waarmee ik op afstand iemand jeukende schurft of de Afrikaanse slaapziekte kan bezorgen! Ik zou uit pure woede het hele Poolse parlement in een kasteel van Doornroosje veranderen vol krabbende politici. Want het woud van Bialowieza bewees hoe eenvoudig natuurbeheer kan zijn. We hoefden alleen maar... helemaal niets te doen. Geen vinger ernaar uitsteken. Een hek eromheen en de boel beschermen, meer niet. Hoe moeilijk kan dat zijn? Heel moeilijk, blijkt. Zodra geld een rol gaat spelen wordt de verleiding om op te houden met niets te doen al snel te groot. We kunnen, zoveel is wel duidelijk, de natuur zo'n beetje tegen alles beschermen maar niet tegen onszelf. Het argument dat de Poolse autoriteiten gebruiken om het kappen van het oerbos te legitimeren is daarbij te bespottelijk voor woorden: er zouden schadelijke kevers in Bialowieza zitten. Een bos beschermen tegen kevers door het bos te kappen; dat is alsof je een huis tegen houtrot beschermt door het huis in brand te steken. Het is van een krankzinnige logica, helemaal als je bedenkt dat die kevers al sinds mensenheugenis in Bialowieza zitten. De simpele waarheid is dan ook: er zitten geen schadelijke insecten in het Poolse oerbos, er zitten schadelijke politici in het Poolse parlement.


August Tholen

zaterdag 22 juli 2017

Kinderroof


De enige kwak die ik ooit zag was in Spanje, bij het vallen van de avond langs de rivier de Guadalquivir. Sindsdien onthield ik zijn Latijnse naam: Nycticorax nycticorax. Aan die kennis heb ik nooit iets gehad, maar aan al mijn kennis van vogels heb ik nooit enig praktisch nut ontleend. Ik troost me ermee te weten dat kennis die onbaatzuchtig is de enige echte kennis is. 
Op dezelfde overbodige wijze onthield ik de wetenschappelijke naam van de Vlaamse gaai, Garrulus glandarius, wat zoiets betekent als 'alsmaar krassende eikelzoeker'. De gaai (hogere vogelautoriteiten hebben besloten dat de Vlaamse gaai voortaan gaai moet heten) is een vogel waar ik letterlijk mee opgroeide. Een groot deel van mijn jeugd woonde ik midden in een bos. Pal voor het ouderlijk huis stond een kastanjeboom en in de top ervan broedde ieder jaar een paartje gaaien. En ieder jaar haalden wij het nest leeg als de jongen - meestal zo'n vier of vijf stuks - zo'n beetje konden huppelen maar nog niet vliegen. Vanaf daar namen wij de ouderlijke taken over. We voerden de jonge gaaien broodpap, stukjes vers vlees en vogelzaad. In optocht liepen ze achter ons aan door het gras, hun kuif opzettend en krijsend om eten. 's Nachts werden ze in de schuur gesloten waar ze veilig waren voor rovers. We hielden ze tot ze uit zichzelf wegvlogen en niet meer terugkwamen. Misschien lijkt het wreed dat we dat nest leeghaalden, ieder jaar weer. Maar ik weet zeker dat we dat met de instemming van de gaaienouders deden. Waarom zouden ze anders hun jongen ieder jaar weer in die boom voor ons huis deponeren, terwijl er een heel bos om het huis heen lag, een miljoen bomen om een nest in te bouwen? Nee, het was overduidelijk dat pa en ma gaai wílden dat wij voor hun jongen zorgden. Hoe dan ook, wie eenmaal zijn vinger in de keel van een Vlaamse gaai heeft gestoken en het hallucinerende blauw van zijn vleugelveertjes van dichtbij heeft gezien is voor altijd verkocht.

August Tholen

donderdag 13 juli 2017

Gemankeerde aap



Op het sportveld dat ik vrijwel dagelijks passeer strijken dezelfde twee scholeksters neer die daar al jaren komen. Alleen hebben ze er niets meer te zoeken sinds het raaigras vervangen werd door kunstgras. Het zet je aan het denken over hoe vogels reageren op de veranderingen in een landschap. Vrij adequaat, zou ik denken. Het zijn gewoontedieren, net als wij, maar verder zijn ze heus niet gek. Dat landschap, dat is hun supermarkt. Als in de supermarkt waar wij altijd komen alle groenten en fruit plotseling worden verwisseld met plastic artikelen zouden we ook af en toe teruggaan, om te checken of we het wel goed gezien hebben. 
Tegenover het sportveld is een kinderboerderij, met geiten, schapen en kippen. Ooit schreef ik over kippen dat ik niet van hun mechanische bewegingen en bleke reptielenogen houd. Kippen herinneren me er meer dan andere vogels aan dat de klasse der Aves van de reptielen afstamt. Van de andere kant: als je jezelf toestaat zo over vogels te denken dan is het eind zoek. Dan zijn dolfijnen niet meer dan gestroomlijnde varkens met een spuitgat en echolocatie, mensen zijn dan gemankeerde apen en de vlinder is een soort harige worm met een Jeroen Bosch-tweeluik op zijn rug om mee te vliegen.

August Tholen

zaterdag 24 juni 2017

Pek en zwavel


Koos van Zomeren schreef ooit over natuurdocumentaires dat die hem deprimeren, uitgerekend omdat ze tot doel hebben bij de kijker het idee op te wekken dat er nog wat te redden valt van al dat moois. Ook op mij hebben ze het omgekeerde effect. Ik krijg bij natuurfilms vaak het gevoel dat ik naar een historische opname zit te kijken: het Amazonegebied vóór het gekapt werd; de koraalriffen voor ze verdwenen door vervuiling en vernieling; het noordpoolgebied toen daar nog ijsberen te vinden waren. Natuurlijk wind ik me op over het verlies van al dat leven maar het is niet zo dat ik me zorgen maak over de natuur. De natuur overleeft alles wel, ook ons. Nee, ik maak me bij het zien van natuurfilms vooral zorgen over ónze natuur, onze hang naar destructie die zich via die schitterende dieren en planten direct naar onze eigen ondergang laat vertalen. Toch is het opmerkelijk dat uitgerekend natuurfilms me dat gevoel bezorgen en bijvoorbeeld allerlei apocalyptische heilige geschriften níet. Misschien is dat omdat in die geschriften onze ondergang altijd wordt voorgesteld als een straf, iets dat ons van bovenaf is opgelegd. Maar uitgerekend aan de aan ons voorspelde rampen in allerlei heilige geschriften (‘het zal pek en zwavel regenen’, ‘het zal hagelstenen gaan regenen zo groot als kinderhoofdjes’) hoeft helemaal geen god te pas te komen. Wij kunnen uitstekend voor onze eigen ondergang zorgen.

August Tholen

vrijdag 16 juni 2017

Voor eeuwig en altijd


Twee ouderlingen aan de deur. Bij ouderling denk je aan een stoffige, in het zwart geklede vijftigplusser, maar deze twee zijn fris, kinderlijk opgewekt en nog maar nauwelijks de twintig voorbij. Omdat ze Nederlands spreken met een Amerikaanse tongval vraag ik waar ze vandaan komen. De een komt uit New Jersey, de ander uit Utah. Vanwege hun Nederlandse voorouders is ze door het mormoonse hoofdkwartier in Salt Lake City opgedragen om Nederlands te leren en hier zendelingenwerk te gaan doen. Hadden ze daarin dan geen keus? Nee, niet echt, geven ze toe. Het zijn aardige jongens. Ons gesprek krijgt een nogal serieuze wending als ze vragen of ik denk dat er een eeuwige god is. Nog los van de vraag of er een verschil is tussen een gewone god en een eeuwige god; dat woordje eeuwig gebruiken ze met grote regelmaat, valt me op. Het koninkrijk des Heren zal een eeuwigheid duren, het leven ná dit leven is voor eeuwig, en ook de liefde tussen mensen is eeuwigdurend. Zoveel is me wel duidelijk: voor deze gelovigen worden de dingen pas leuk als ze een eeuwigheid duren. ‘In de hemel ben ik voor eeuwig en altijd met mijn familie samen,’ zegt een van de twee opgewekt. Op mijn vraag of hij dan niet denkt na driehonderd, drieduizend of drie miljoen jaar zijn familie flink beu te zijn geworden kijkt hij me niet-begrijpend aan. 
Nee, natuurlijk, ik ken zijn familie niet en misschien zijn het allemaal enorme schattebouten, maar is het mooie van familie niet dat ze op zeker ogenblik weer naar huis gaan?

August Tholen

woensdag 7 juni 2017

Trump en het klimaatakkoord van Parijs


In maart dit jaar verscheen het nieuws dat de Maori's in Nieuw-Zeeland gedaan hebben gekregen dat de rivier Whanganui wordt erkend als levend wezen. De rivier kreeg dezelfde rechten als een mens. Maar liefst 140 jaar onderhandelden de Maori's over de status van de rivier, die een belangrijke spirituele betekenis voor hen heeft. Ze zien de natuur als een schatkist waarvan zij de bewakers zijn. Sinds de wet is aangepast hebben de Maori's de bevoegdheid om namens de rivier op te treden en geschillen aan te kaarten.

Sinds bekend werd dat president Trump het klimaatakkoord van Parijs opzegt moet ik aan die Maori's denken. Het ongerijmde van Trumps besluit wordt alleen overtroffen door de onevenredigheid ervan. Als ik mijn lege wijnflessen in de groenbak of bij het restafval gooi komt me dat op een reprimande te staan van mijn buren. Als ik een sigaret opsteek in een openbare ruimte kan de politie worden gebeld. Als ik de uitlaat van mijn wagen niet laat repareren krijg ik een milieuboete en als ik een container met chemicaliën in de natuur dump riskeer ik gevangenisstraf. Maar de president van de Verenigde Staten, nota bene het land dat veruit de meeste CO2 uitstoot, kan in zijn eentje besluiten door te gaan met de hele wereld op te warmen. Ongestraft.

Je vraagt je af: wie zijn de Maori's van de wereld? Als een rivier rechten kan krijgen waarom dan de wereld niet? Als een rivier wettelijk erkend kan worden als levend wezen waarom dan de aarde zelf niet? Zijn er geen Maori's te vinden voor wie de hele wereld 'een belangrijke spirituele betekenis' heeft, mensen die 'de natuur als een schatkist zien waarvan zij de bewakers zijn'? Zijn er geen mensen die de bevoegdheid hebben om namens de wereld op te treden en die een rechtszaak aan kunnen spannen tegen president Trump? Bij gebrek aan beter mag zo'n mondiale Maori eventueel ook een gehaaide advocaat zijn. Ik ga er de komende dagen op letten: wie spant een proces aan tegen Trump wegens het moedwillig in gevaar brengen van een levend wezen, de planeet aarde die weliswaar ruim 7 miljard mensen huisvest maar die als het erop aan komt minder rechten heeft dan een mens.

August Tholen

vrijdag 26 mei 2017

Geluk


De Stichting Atlas voor Gemeenten heeft het geluksgevoel in kaart gebracht van de Nederlander. Per gemeente werd het geluk bepaald in percentages. In mijn thuisstad is dat 87%, wat toevallig precies overeenkomt met het landelijk gemiddelde. Geluk blijft natuurlijk een van de lastigste dingen om te meten, niet alleen voor de onderzoeker maar ook voor de onderzochte. Want terwijl de onderzoeker er nog een of ander methodiekje op los kan laten om althans de schijn van wetenschappelijkheid te wekken zijn de ondervraagden aan zichzelf overgeleverd. Die moeten bij zichzelf te rade gaan of en in welke mate ze het geluk deelachtig zijn geworden. Wat voor meetmethoden leggen zij daarbij aan? Grootste probleem daarbij, lijkt me, is dat geluk een symptoom is, geen oorzaak. Verder lijkt geluk me onmeetbaar omdat we niet weten hoe het is opgebouwd, wat de samenstelling ervan is en in welke verhouding het gewenste effect bereikt wordt. Kennen we niet allemaal een sprankje geluk in zelfs de meest ongelukkige tijden? En is het ware geluk ooit compleet zonder een vleugje rampspoed?

August Tholen

dinsdag 16 mei 2017

Overvloed



In een boek dat ik lees is sprake van een uil die ‘peinzend voor zich uit kijkt’. Dat roerloos zitten van uilen heeft ze de reputatie bezorgd van fikse nadenkers, maar dat lijkt me onzin. Uilen zijn geen snars intelligenter dan roodborstjes of boerenzwaluwen. Dat dieren aan enige vorm van contemplatie doen is sowieso hoogst onwaarschijnlijk. De dagelijkse strijd om voedsel en veiligheid slokt al hun beschikbare tijd en energie op. Overleven, zou je ook kunnen zeggen, stompt de geest af, bij mensen zie je hetzelfde verschijnsel. Misschien, bedenk ik me nu, dat daar ook de oorsprong ligt van onze cultuur, van de kunst en de filosofie. Nogal wat dieren - ik denk dan met name aan vogels - investeren ongelooflijk veel moeite en energie in schijnbaar overbodige zaken zoals kleuren of uitbundige patronen. Het dier zegt daarmee: ik kan me overbodigheid permitteren, in zo’n goede conditie ben ik. Overvloed kan dus als lokmiddel worden ingezet. Misschien dat bij mensen ooit diezelfde overvloed tot cultuur heeft geleid, dat we kunst en filosofie en spiritualiteit zijn gaan gebruiken om ermee te zeggen: we hebben tijd in overvloed, tijd om andere dingen te doen dan alleen maar te overleven. 


August Tholen

donderdag 4 mei 2017

Armageddon



Een man spreekt over zijn jeugd die hij doorbracht in een sekte. Zijn ouders voedden hem op met de gedachte van een ophanden zijnd armageddon. Geloof in een einde der tijden-theorie is een extreme vorm van complotdenken. 
Aansluitend hoor ik een oorlogsveteraan van 94 spreken over de noodzaak tot herdenken. Vooral jongeren, zegt hij, zouden herdenkingbegraafplaatsen moeten bezoeken, om te begrijpen hoe hun vrijheid betaald is in mensenlevens. Bij herdenkingbegraafplaatsen denk ik altijd aan Margraten. Een oom van me onderhield daar het terrein van de Amerikaanse oorlogsbegraafplaats. Duizenden witte kruisen, zo keurig in rijen geordend dat je haast zou vergeten dat er mensen begraven liggen.
Wanneer er over oorlog gesproken wordt zie ik geen lange rijen graven waar individuen liggen begraven, ik zie de oorlogen zelf in lange rijen opgesteld op een oneindig veld met kruisen tot voorbij de horizon, kruisen die elk een oorlog of conflict uit de menselijke geschiedenis vertegenwoordigen. 
Tot nu toe ben ik er altijd van overtuigd geweest dat onze soort zowel in staat is zijn eigen ondergang te bewerkstelligen als te voorkomen. Maar er is natuurlijk een tipping point, een moment waarop we de zaken zelf niet meer in de hand hebben. Het grootste gevaar van de toekomst voor onze soort is dat onze psychologische progressie geen gelijke tred zal houden met onze technologische progressie. Dat we uitvindingen zullen doen die we niet kunnen beheersen, of dat we onszélf niet zullen kunnen beheersen met de uitvindingen die we doen. 

August Tholen

zondag 26 maart 2017

Schilderijendiefstal Van Goghmuseum

                                                     Illustratie: Cyprian Coscielniak

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad en nrc.next van 25 maart 2017

Dinsdagavond mocht Octave 'Okkie' Durham bij DWDD en Pauw uitleggen hoe hij te werk is gegaan bij de diefstal van twee schilderijen uit het Van Goghmuseum in 2002. Tijdens die interviews werd hem volop de gelegenheid geboden zichzelf te profileren als snaakse jongen van de straat én en passant het vals-romantische beeld te bevestigen dat velen hebben van kunstroof en -rovers. In de interviews zegt Octave Durham dat hij zich verbaasd heeft over de ophef die over de schilderijendiefstal ontstond en over de waarde die de werken bleek te vertegenwoordigen onder liefhebbers. Een leugen natuurlijk, de dingen waar een dief zijn oog op laat vallen zijn per definitie dingen die waarde vertegenwoordigen voor anderen. Ook laat Durham zich tijdens het interview kennen als een parmantige opschepper, een ordinaire kwartjesvinder en anti-spijtoptant die zich vol trots onder de Champions League-spelers schaart van het dievengilde, ook al werd hij meerdere malen opgepakt en bracht hij 4,5 jaar in de gevangenis door vanwege de Van Gogh-kraak. Van kunst weet hij niets. Het schilderij De Aardappeleters - waar hij eigenlijk zijn zinnen op had gezet (maar dat te groot bleek om mee te ontsnappen) - noemde hij 'De Aardappeltelers'. Het is veilig aan te nemen dat hij van de maker, Vincent van Gogh, ook niets weet. Iemand zou hem misschien moeten vertellen dat Van Gogh zijn leven lang in grote armoede leefde maar desondanks nooit tot diefstal verviel. Dat Van Gogh, terwijl hij zelf niets bezat, berooide mensen ging helpen in de mijnstreek van de Borinage. Dat hij bij leven slechts één schilderij verkocht maar desondanks door menigeen wordt benijd om zijn rijkdom. Die rijkdom zat hem in zijn talent om de schittering van de schepping te zien in een bos irissen of wat wuivende cypressen langs een tarweveld, het vermogen om pracht en glorie te zien in het onaanzienlijke; een paar afgedragen schoenen of uitgedroogde zonnebloemen. Van Goghs fortuin zat hem in de gave om zich over een sterrennacht boven een caféterras te kunnen verwonderen, over bloeiende amandeltakken of vlinders in het gras. Dat, zou je kunnen zeggen, is het verschil tussen Vincent Van Gogh en Octave 'Okkie' Durham: Van Gogh was straatarm maar beschikte over schatten in zijn hoofd, terwijl voor deze Durham geldt: hoeveel hij ook bij elkaar zal stelen, hij zal altijd straatarm blijven.

August Tholen

Volkswoede en wagensmeer

                                        Scène uit 'De wonderdoener', aflevering 10, Floris (1969)
(14 maart 2017)


Xenofobie, anti-islamisme, terreurdreiging, volkswoede en verhuftering: soms bekruipt me de vrees dat ik in de afzondering van mijn werk- en woonkamer aan het radicaliseren ben tot redelijk denkend mens. 

Is de wereld beklemmender geworden, moeilijker, gevaarlijker? Ik geloof er geen snars van. Ik heb inmiddels meer dan een halve eeuw om op terug te zien, de jaren die ik duimsabbelend en spelend met houten lepels in de zandbak doorbracht niet meegeteld. In die halve eeuw was er aan dreigingen geen gebrek. Ik was maar net een jaar oud toen de wereld aan een atoomoorlog - sommigen zeggen aan een derde wereldoorlog - ontsnapte als gevolg van de Cubacrisis. Mijn hele jeugd door was er de dreiging van een nucleaire wedloop, de doem van de koude oorlog en gedurig gedonder in het Midden-Oosten. In West-Europa werd het nieuws beheerst door bloedige aanslagen van de IRA, de ETA, de links-extremistische RAF en de Rode Brigades, en in Nederland hadden we te maken met Molukse acties in de vorm van treinkapingen en gijzelingen. 


Hoewel al die dingen niet aan mijn aandacht ontsnapten herinner ik me niet dat ik er wakker van lag. De jeugd heeft wel wat anders aan zijn hoofd dan het NOS-journaal. Mogelijk is het ook onze kindertijd, die zorgeloze, krantenvrije periode in ons leven, waardoor we later denken dat de wereld beklemmender is geworden, moeilijker, gevaarlijker. Hoe dan ook, terwijl opstandige studenten in onze hoofdstad het Maagdenhuis bezette en de Amerikanen in Vietnam napalm gooiden op de Vietcong verzamelde ik voetbalplaatjes, speelde diefje-met-verlos en keek op een zwart-wittelevisie naar Swiebertje en Floris. Vooral Floris maakte grote indruk op me. Hoewel ik amper tien jaar was toen de serie werd uitgezonden herinner ik me veel scènes letterlijk. Zo herinner ik me een aflevering waarin een wonderdoener op een dorpsplein medicijnen verkoopt. Hij heeft flacons met een oplossing die blindheid en zweren geneest, en pillen en zalf die zo'n beetje tegen alle andere kwalen van de wereld bescherming bieden. Luidkeels prijst hij zijn waar aan. In een volgende scène zien we hoe de wonderdoener aan zijn medicijnen komt: de geneeskrachtige oplossing schept hij uit een boerensloot, de pillen zijn geitenkeutels en de zalf is doodgewone wagensmeer.


Ach, wat waren ze onnozel, die middeleeuwers. Zulke goedkope bedriegerij, daar trappen we tegenwoordig niet meer in. In de 21ste eeuw denken we over de dingen na. We zijn verlicht, goed opgeleid en goed geïnformeerd. We hebben een professionele, op wetenschap gefundeerde gezondheidszorg en dokters die ons van vrijwel alles kunnen genezen, om te beginnen van ons bijgeloof. 

Of toch niet? 

Wie maken er nog steeds handig gebruik van onze aangeboren angst voor ziekte en dood, van onze diepgewortelde vrees voor het onbekende, onze angst voor verlies en armoe en verandering? Wie zijn het vandaag de dag die ons een wondermiddel proberen aan te smeren, een oplossing voor al onze problemen?
Dat brengt me bij het populisme.

Je zou er van kunnen uitgaan (al doe ik dat persoonlijk niet) dat het de taak is van politici om ons een wereldbeeld aan de hand te doen, een visie over hoe verder. In het meest ideale geval fungeert de politicus dan als richtingwijzer. 'Die kant op, weg van de afgrond' zegt hij. Wat de populistische politicus doet is roepen dat er een afgrond ís. Hij blijft het probleem aanwijzen maar biedt er zelden - en nog vaker nooit - uitvoerbare oplossingen voor. In plaats daarvan blijft hij steeds maar het probleem benoemen, als een stok waarmee hij in het rond slaat. Dat is niet alleen weinig constructief, daarmee wordt hij tevens zelf onderdeel van het probleem. De publieke en politieke arena is een hoenderhok. Door voortdurend met een stok rond te zwaaien in het hoenderhok verkeren wij, het pluimstemvee, in een constante staat van blinde paniek. De zwevende kiezer is meestal een angstig rondfladderende kiezer. Maar in plaats van onze angst te bestrijden, wat de taak is van een politicus, doet de populistische politicus er juist alles aan om onze angsten aan te wakkeren, om er vervolgens een schijnoplossing bij te bieden. 



Geitenkeutels en wagensmeer dus. Populistische politici bieden maar al te vaak een oplossing voor een probleem dat er óf niet is, óf dat ze sterk uitvergroten. In de categorie eigenhandig geschapen problemen kun je denken aan de angst voor overname door een vreemde religie, de angst dat de eigen cultuur of identiteit verloren gaat, of simpelweg de angst dat het hele land in puin ligt, wat zelden het geval is. Wat je in ieder geval met zekerheid kunt stellen: van alle oplossingen die wonderdoeners als Trump en Wilders ons te bieden hebben gaat er niet één werken. Hun oplossingen zijn daarvoor te kinderlijk ('We gaan een muur bouwen'), ze zijn onuitvoerbaar ('We gaan de koran verbannen'), onredelijk ('We helpen geen mensen uit andere landen') of gewoonweg ongrondwettelijk ('We gaan alle moslims uit ons land weren'). Die onuitvoerbaarheid lijkt de stemmers op populisten absoluut niet te deren. Wat deze groep kiezers lijkt te delen is een blind geloof in een sterke hand, in wonderdoeners. Daarom zijn populisten vaak charismatische kletsmajoors, of borstroffelende aapmensen à la Trump, mannetjesputters die beweren al onze problemen met één vuistbeweging van tafel te gaan vegen. In het geval van Trump - die de ene stommiteit op de andere stapelt - is het daarbij mogelijk dat hij werkelijk in zijn eigen oplossingen gelooft. In het geval van de veel sluwer Wilders is het uitgesloten dat hij meent zijn beloften waar te kunnen maken. Hij weet beter, of zou beter moeten weten. 
Dat maakt Wilders tot een slootwaterverkoper.

Zijn er dan geen echte gevaren? Zijn er geen dingen om bang voor te zijn? Natuurlijk zijn die er. Er is nog nooit een tijd geweest zónder dingen om bang voor te zijn, en zo'n tijd zal er ook nooit komen. Of het nu een koude oorlog is of terroristische aanslagen, zure regen of economische malaise, de opwarming van de aarde, de instroom van buitenlanders of het besef dat de eigen cultuur of identiteit aan verandering onderhevig is; we zullen nooit angstvrij leven. Maar is het met die zekerheid in ons achterhoofd dan niet beter om elkaar aan te sporen tot moedig gedrag, liever dan elkaars angsten te reflecteren? Is het niet onder alle omstandigheden beter dat we onze waardigheid bewaren, liever dan als een troep panikerende kippen door het hok te stuiven? Is het niet onder alle omstandigheden en bij alle problemen raadzaam om de gelederen te sluiten en de gevaren op een waardige en manhaftige manier het hoofd te bieden? Is dat niet waartoe onze politici zouden moeten oproepen? De pogingen van de politiek om onze angst te begrijpen begrijp ik daarom niet. 

Wie meer dan wat ook het verkiezingsproces beheerst, zeker na de brexit en de verkiezing van Donald Trump, is de ongrijpbare 'boze witte man'. Net als de verschrikkelijke sneeuwman schijnt hij niet te bestaan, wat journalisten er evengoed niet van weerhoudt om naar hem op zoek te gaan. De boze witte man is niet zomaar een beetje ontstemd; afgaand op de verkiezing van een geitenkeutelgroothandelaar als Trump moet hij witheet van woede zijn. En wat is woede? Woede is niets anders dan onverwerkte angst, dat kan iedere psycholoog je uitleggen. De pogingen van de politiek (en de pers) om de volkswoede te begrijpen begrijp ik daarom al evenmin. En ook als ik die woede wél zou begrijpen zou het mijn politieke voorkeuren niet beïnvloeden want met woede valt geen beleid te construeren. In woede zit geen toekomst, zou je kunnen zeggen. Woede is zo'n beetje het tegendeel van visie, het zijn twee begrippen die elkaar wederkerig uitsluiten. Hetzelfde kun je vaststellen over veel populistische (vaak extreem-rechtse) sentimenten; je kunt ze willen begrijpen maar dat is nog iets anders dan ze aanzien voor een visie op onze menselijkheid. 

Zo moeten we ons serieus afvragen of de PVV plannen heeft met het Nederland van over vijftig of honderd jaar. Wat gaat Wilders (of zijn opvolger) doen als onze angst voor islamieten, Marokkanen en andere culturen is weggeëbd? Populisme kan alleen bestaan bij de gratie van onze angsten. Een van de angsten waar het populisme van voedt is de angst voor verlies van identiteit en cultuur. Bij sommigen neemt die angst de vorm aan van plots oplaaiende vaderlandsliefde, die weer gepaard gaat met allerlei vormen van nostalgie, zoals het prefereren van klokgebeier boven moskeegezang, of de wens om het Wilhelmus verplicht te laten zingen door scholieren. Hoe dan ook, als politici het woord vaderland gebruiken knijp ik altijd de tenen bij elkaar. Politici willen ons er mee aansporen om pas op de plaats te maken, om de tijd stil te zetten, om de platonische liefde die we voelen voor het stukje grond waarop we toevallig zijn geboren uit te breiden tot een fysieke en rituele verering. Daarbij hoort de leugen dat het vaderland een bepaalde eigenheid en bepaalde kenmerken bezit die voor iedereen en voor altijd gelden. Maar 'vaderland' is geen statisch begrip. Het is een containerwoord dat voor iedereen en te allen tijden iets anders kan en zal betekenen. Dat 'vaderland' niet iets statisch is maar een steeds verschuivende conceptie hebben de Duitsers, lijkt me, meer dan overtuigend aangetoond in het tijdvak 1919-1990, een periode die ze van Weimar naar Wehrmacht voerde en van Wirtschaftswunder tot die Wende. Gedurende die relatief korte periode nam 'vaderland' beurtelings huiveringwekkende of opbeurende vormen aan, maar nooit betekende het woord hetzelfde voor álle Duitsers. 

Ondanks alle nationalisme, isolationisme en populisme is er ook goed nieuws. Trump, Wilders en Le Pen, ze verzamelen progressieve en humane krachten in de hele wereld. Trump gaat daarin voor. Zijn gestuntel heeft behalve grote eensgezindheid onder de humanen hopelijk ook tot gevolg dat bij de komende verkiezingen in Nederland, Frankrijk en Duitsland de populistische slootwaterverkopers het lid op de neus krijgen.


August Tholen